maandag 22 augustus 2011

De Haarlemse brouwerij van de Bootshaken (1617-1664)

Het zal lang duren voor alle Haarlemse brouwerijen beschreven zijn. Als het ooit al mogelijk zal zijn daartoe te komen. Van tijd tot tijd zal ik wat van mijn verzamelde aantekeningen over diverse bedrijven –zowel Haarlemse als uit andere plaatsen– hier publiceren. Dat zal zeker niet betekenen dat zodra ik een verhaaltje publiceer dit het laatste woord over de betreffende brouwerij is. Daarvoor moeten nog teveel bronnen doorgenomen worden. Deze keer de brouwerij van de Bootshaken, ook wel de Drie Bootshaken, en soms zelfs wel de Twee Bootshaken genoemd.

Deze brouwerij heeft aan de oostkant van het Spaarne gelegen, aan het zuidelijke gedeelte van de huidige Houtmarkt. Er staat daar nog steeds een pand waarin een gevelsteen met drie bootshaken te vinden is. Het is niet waarschijnlijk dat dit ook de locatie van de brouwerij is; nader onderzoek zal dat nog uit moeten wijzen. Helaas is de steen ooit met een zeer donkere verf behandeld, waardoor hij niet meer sprekend is. Ooit werd gesproken over de Vergulde Bootshaken; wellicht kan samen met de eigenaar bekeken worden of de steen opnieuw geschilderd kan worden.
In het eerste kwart van de zeventiende eeuw werd de Bootshaken geƫxploiteerd door Hans Vlamingh, en na diens dood rond 1623 door zijn weduwe Trijntje Mulraets. De overname door een weduwe was beslist niet ongewoon. Soms waren de kinderen te jong om op te volgen, en het was dan in ieders voordeel de boedel intact te laten en het bedrijf gewoon voort te zetten. Bovendien zullen de echtgenotes van de brouwers vaak een actieve rol in het bedrijf hebben gespeeld, zeker als de echtgenoot betrokken was bij het stads- en landsbestuur. Bij diens afwezigheid moest er toezicht zijn, maar ook moest met eventuele klanten gesproken worden. Overigens was Hans Vlamingh geen lid van het Haarlemse stadsbestuur.
Trijntje Mulraets komt in de registratie van de Haarlemse brouwerijen voor het laatst voor in 1642, en in dat jaar zal de brouwerij verder geĆ«xploiteerd zijn door Lodewijk van Bergum, die slechts een paar jaar als brouwer voor komt. In 1645 verkocht hij de brouwerij en mouterij aan Sebastiaen de Braij van Craenhals. Uit de omschrijving een huis, brouwerij en mouterij met erf, genaamd “de Drije Bootshaecken”, met daarbij nog een tweede huis met een leeg erf. Naast de gereedschappen was ook sprake van de verkoop van een waterschip en een legger; onmisbaar om het heldere duinwater vanuit Overveen naar de brouwerij in Haarlem te transporteren. Het totale bedrag waarop de brouwerij werd gewaardeerd op 25.000 gulden, een niet onaanzienlijk bedrag. Uit de akte blijkt dat Trijntje Mulraets een vordering in de vorm van een hypotheek had ter grootte van 6.000 gulden, die door de koper werd overgenomen. Deze moest dus nog een bedrag van 19.000 gulden op tafel leggen. Dat ging hem niet goed af, want al snel kwam hij in de problemen.

Vanaf 1647 komt de naam van Sebastiaen de Braij van Craenhals overigens niet meer voor als brouwer in de Bootshaken, maar in plaats van hem Simon de Braij. De familierelatie is (nog) niet duidelijk. Eigenaar was Simon niet. Dat blijkt uit de verkoopakte uit 1653, toen op basis van een vonnis van schepenen van Haarlem de brouwerij ten laste van Sebastiaen werd verkocht aan Hendrick Vladeraecken en Jean de la Fontaine Phlipsz, beiden wonende te Amsterdam. Eisers waren de kinderen van Hans Vlamingh en Trijntje Mulraets, namelijk Hans Vlamingh, koopman te Amsterdam, Susanna Vlamingh, weduwe van Lodewijk van Bergum, Daniel de Stoppelaar, als man van Sara Vlamings, en Hester Vlamings, weduwe van Gerrit Westendorp. De verkoopprijs bij executie was 10.400 gulden, dus aanzienlijk lager dan in 1645! En dat terwijl er belangrijke wijzigingen hadden plaats gevonden. Naast het huis, de brouwerij en de mouterij met gereedschappen en vaten, werd namelijk ook een nieuw gebouwd huis met een bierhuis daarachter verkocht. Een bierhuis was het pakhuis waarin de vaten bier geborgen werden voor ze naar de afnemers getransporteerd werden. Misschien had de verbouwing De Braij te veel geld gekost en was hij daarom in de problemen gekomen.

De kopers werden geen brouwer in de Drie Bootshaken, ze kochten het complex blijkbaar als belegging, want Jan Minne werd als brouwer geregistreerd. Vanaf 1658 komt Andries Patijn in de plaats van Jan Minne als brouwer voor, maar hij was toen nog geen eigenaar. Dat werd hij pas in 1659. Inmiddels waren Hendrick Vladeraecken en Jean de la Fontaine ook eigenaar geworden van andere panden in dezelfde omgeving. En op die manier komen we te weten dat het pand waarin de gevelsteen op dit moment te zien is waarschijnlijk niet het pand van de brouwerij is. In 1658 verkochten zij namelijk aan Willem Thomasz cuijper het huis waar de “Drie Vergulde Bodtshaecken” in de gevel staan. En dat huis was aan de westzijde belend door het huis waar Jan Cornelisz Cool is overleden. En passant horen we ook de naam van dat huis, het heette op dat moment “de Vriesse Boterman”. In hetzelfde jaar verkochten ze ook dat pand, en wel aan een groep mensen waartoe onder meer Daniel Patijn behoorde. Aan de oostkant was de Vriesse Boterman belend door het huis “de Drie Vergulde Bootshaken”, en aan de westkant door de brouwerij van de Bootshaken. In 1659 verkochten Vladeraecken en De la Fontaine de brouwerij aan de eerder genoemde Andries Patijn. En daar blijkt weer dat de oostzijde het huis is waar Jan Cornelisz Cool gestorven is, nu eigendom van Daniel Patijn. Aan de westzijde is de brouwerij belend door Cornelis Andriesz Patijn. Het rijtje wordt dus min of meer een familie aangelegenheid.

De locatie waar Cornelis Andriesz Patijn als belending werd aangegeven was overigens voor deze familie historische grond. Oorspronkelijk vestigde deze familie zich vanuit Vlaanderen in Haarlem, en oefenden daar het bedrijf van brandewijnstoker uit. Een –inmiddels uitgestorven– tak van deze familie ging zich bezig houden met de brouwnijverheid. Overigens in geen van de gevallen erg succesvol. Dat ook de Bootshaken een brouwerij op zijn retour was blijkt wel uit de prijs waarvoor Patijn deze in handen kreeg: 7300 gulden. Als we dat vergelijken met de verkoop uit 1645, toen bracht hetzelfde bedrijf nog 25.000 gulden op. Andries Patijn kwam in 1664 voor het laatst als brouwer in de Bootshaken voor, na dat jaar was de brouwerij stilgelegd. In 1666 verkocht hij de brouwerij aan Matthijs van der Meulen en diens zoon Pieter, voor een bedrag van 3955 gulden, en de mouterij aan Jacob Croon voor een som van 2445 gulden. In geen van beide panden is daarna nog een brouwerij gevestigd geweest.

1 opmerking:

  1. Lodewijk van Bergum was getrouwd met de dochter van Hans Vlamingh, Susanna Hansdr (25 mei 1635).

    BeantwoordenVerwijderen