woensdag 24 augustus 2011

Bierbrouwersvaria betreffende Amsterdam

Hierna beschrijvingen van wat zaken rond Amsterdamse brouwerijen. Uit 1825 de stichting van een ros moutmolen voor de bierbrouwerij het Roodhart, uit 1826 het verzoek van John Binns om de bierbrouwerij van Jacques le Clerc, Baangracht / Korte Leidsedwarsstraat voort te mogen zetten, en tenslotte uit 1846 het verzoek van Beckman, de Veer & Cie om een bierbrouwerij te mogen stichten op de Baangracht, tussen de Spiegelgracht en de Weteringschans.  
De ros moutmolen voor brouwerij het Roodhart (1825) 
De directeur van de bierbrouwerij het Roodhart te Amsterdam, J.G. Schilt, had zich tot het Binnenlandsch Bestuur in Den Haag gewend om toestemming te krijgen in de brouwerij een ros moutmolen te installeren. Tegen de feitelijke installatie binnen de bestaande brouwerij was blijkbaar geen bezwaar, maar men wilde wel nader advies over de controle op het malen. Deze controle werd uitgeoefend door een rijksambtenaar. Op 7 mei 1825 werd het rekest van Schilt in handen gesteld van de provincie met het verzoek hierover van advies te dienen. Vanuit Haarlem werd een verzoek gericht aan het gemeentebestuur van Amsterdam, dat op 25 mei 1825 antwoord zond. Men zag geen bezwaar om aan het Roodhart te verlenen wat reeds aan anderen was verleend, want “dat bereids in meerdere Brouwerijen binnen deze Stad rosmolens aanwezig zijn”. Dat had aan “de peil & visitatiĆ«n welke door de Rijks Ambtenaren op deze Fabrieken word uitgeoeffend” geen schade opgeleverd. In de vergadering van 26 mei sloten Gedeputeerde Staten zich bij dit advies aan. 
Bronnen:
Provinciaal bestuur van Noord-Holland 1814-1850, inv.nr. 3208 en 3209 (26 mei 1825, nr. 32). 

De brouwerij Baangracht / Korte Leidsedwarsstraat (1826) 
Op 17 juli 1826 richtte John Binns zich tot Gedeputeerde Staten van Noord-Holland met het verzoek de concessie van Jacques le Clerc over te mogen nemen voor de exploitatie van diens brouwerij aan de Baangracht en de Korte Leidsedwarsstraat; hij gaf aan van plan te zijn hier “met het brouwen van Engelsche bieren een aanvang te maken”. Het verzoek werd in handen gesteld van het Amsterdamse gemeentebestuur om nader advies. Deze riepen voor 11 augustus de buren op om hun eventuele bezwaren kenbaar te maken. Het ging om de heer Lacheij aan de Baangracht, de heren P. Geijkema en N. van Coudom, en de heer M. Brouwer aan de Korte Leidsedwarsstraat. Alleen Brouwer kwam opdagen, de anderen lieten verstek gaan. Men had nog een tijdje gewacht, maar toen zeker was dat Brouwer de enige was, had men een en ander onderzocht. Het bleek dat Binns het bedrijf op de oude voet wilde voortzetten, zonder het te vergroten. Buurman Brouwer had daartegen geen enkel bezwaar. In hun advies van 17 augustus werd door burgemeester en wethouders weliswaar gezegd dat het onmogelijk was gebleken de mening van de andere buren te horen, maar dat zij meenden dat gezien het voornemen van de heer Binns om het bedrijf alleen voort te zetten en niet uit te breiden, er geen bezwaar was om de toestemming aan hem te verlenen.
In hun vergadering van 23 augustus 1826 besloten Gedeputeerde Staten de toestemming inderdaad te verlenen. Wel met enige tegenzin, omdat er eigenlijk geen voldoende autorisatie was. Immers, drie van de vier buren waren niet gehoord. Maar vermoedelijk zal men in dit geval maar uitgegaan zijn van het aloude “wie zwijgt, stemt toe”. Omdat het hier ging om “de voortzetting eener reeds geconcessioneerde fabriek” werd de toestemming verleend; in dit geval spreekt de onderstreping boekdelen. 
Bronnen:
Provinciaal bestuur van Noord-Holland 1814-1850, inv.nr. 3247 en 3248 (23 augustus 1826, nr. 5). 

De brouwerij van Beckman, de Veer & Comp. (1846) 
In 1846 werd door de firma Beckman, de Veer & Comp. aan de Kerkstraat 36, bij de Utrechtsestraat, aan de Gouverneur van Noord-Holland een verzoekschrift gestuurd waaruit blijkt dat zij een bedrijf wilden stichten ter “bereiding van twee Vreemde Biersoorten”. Zij hadden daarvoor een geschikt pand op het oog aan de Baangracht 75, bij de Weteringstraat. Conform de geldende regels werd aan het Amsterdamse gemeentebestuur gevraagd een onderzoek te doen. Op 27 januari 1846 werd een proces verbaal gemaakt van het verhoor van de buren; dat waren J. van Smirren, de weduwe Vrij van Aldenhoven, Hijneman, van Essen, ten Brink en Ankum. Behalve Ankum waren allen gekomen, en unaniem verklaarden zij zich tegen de vestiging in verband met het mogelijke brandgevaar, omdat het beoogde pand dicht bij een turf en houtaffaire gelegen was. Van Essen meende bovendien dat hij benadeeld zou worden in zijn schildersaffaire. Een brief van burgemeester en wethouders aan de Gouverneur gaf nog een nadere toelichting. Aan de bezwaren werd niet zo zwaar getild, omdat het hier niet ging om een gewone bierbrouwerij, maar een bedrijf dat op andere grondslagen rustte. In de brief werden suggesties gedaan voor het verlenen van de toestemming.
Gedeputeerde Staten vergaderden over dit verzoek op 12 februari 1846, en besloten conform het advies van het Amsterdamse gemeentebestuur de toestemming voor de oprichting te verlenen, en dit mee te delen aan burgemeester en wethouders met het verzoek het op hun beurt weer aan de verzoekers mee te delen. Er werden wel voorwaarden gesteld voor de inrichting van het gebouw. Allereerst moesten de te plaatsen fornuizen op een geheide fundering geplaatst worden, die tenminste 15 cm vrij van de muur en houtwerken zou moeten staan; uit de brief van burgemeester en wethouders wordt duidelijk dat op deze fornuizen twee ketels geplaatst zouen worden, elk met een inhoud van 500 kan. De tweede eis was dat de schoorsteen minstens twee meter boven de nok van het dak moest worden opgemetseld. De derde eis was dat de kachel tot verwarming van het perceel op een stenen vloer geplaatst zou worden. De vierde en laatste eis was dat in alle gevallen de stedelijke brandkeur gevolgd moest worden, en dat een en ander onder toezicht zou moeten staan van de stads rooimeesters. 
Bronnen:
Provinciaal bestuur van Noord-Holland 1814-1850, inv.nr. 3948 (12 februari 1846, nr. 39).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten