dinsdag 22 maart 2011

Het einde van de Haarlemse brouwnijverheid

Een steeds terugkerend misverstand is het jaar waarin de Haarlemse brouwnijverheid tot zijn einde kwam. Over het aantal brouwerijen dat in Haarlem werkzaam was doen vele verhalen de ronde, en sommige zijn niet gestoeld op werkelijk onderzoek. Daarover in een volgende blog meer. Zeker is dat rond de eeuwwisseling van 1800 de situatie zeer slecht was: de brouwnijverheid in Haarlem was praktisch geheel verdwenen. De inlijving van het koninkrijk Holland bij het Franse keizerrijk in 1810 leverde een ware hausse op aan statistische vragen. Daaruit leren we dat in Haarlem in 1811 nog slechts een brouwerij werkzaam was: het Scheepje aan de Houtmarkt. Ruim honderd jaar later sloot diezelfde brouwerij de deuren. Maar wanneer precies? In welk jaar. De Haarlemse traditie stelt dat dit gebeurde in het jaar 1916. Dat is echter onjuist.

Zoals gezegd, in 1811 was de brouwerij ’t Scheepje de enig overgebleven brouwerij van Haarlem. Hoewel de brouwerij in de negentiende eeuw zich beroemde op een stichtingsjaar in de veertiende eeuw (1351), gaan de sporen vooralsnog niet verder terug dan het begin van de zeventiende eeuw. Al met al toch een respectabele leeftijd. De oude eigenaren verkochten het complex in 1818 aan nieuwe eigenaren, waaronder de Haarlemse zeepziedersfamilie Van der Aa. Het Scheepje ging voortaan varen onder de directie van de firma Van der Aa, Schmidt & Co.


Lang hoefde het Scheepje in Haarlem niet alleen te varen, want in de eerste helft van de jaren twintig opende Hendrik Lans zijn brouwerij ’t Hert, ook wel ’t Rode Hert aan het Donkere Spaarne, gevolgd door de opening van een brouwerij aan de Spaarnwouderstraat, vanaf 1858 eerst in beheer bij de firma Van Lommel & Vogelpoel, vervolgens in bezit van Samuel Cornelis Raven, die na enige tijd contact zocht met de rijke Haarlemmer Daniel Raven. De brouwerij – met de naam “de Witte Raaf” – werd voortgezet onder de firma De Haan & Raven. De berichten uit deze tijd spreken van een gunstige tijd. Het was geen van de drie bedrijven duidelijk dat binnen afzienbare tijd de Nederlandse bierwereld voorgoed zou veranderen.

De Haarlemse brouwers produceerden traditioneel, dus het zogenaamde bovengistende bier. Inmiddels was in Oostenrijk, TsjechiĆ« en Beieren een ontwikkeling aan de gang. Daar ligt de bakermat van het ondergistende bier, het bier dat wij nu onder meer kennen onder de naam pils. Door verblijf buitenslands, en beperkte import zullen sommige Nederlanders wellicht al kennis hebben gemaakt met dit bier. Een doorbraak kwam door een werkloze man met een aardig kapitaal: Gerard Adriaan Heineken. Het voert hier te ver om de geschiedenis van de Heineken brouwerijen te schetsen. Wel is duidelijk dat zijn bier aansloeg in Nederland. Er ontstond een tegenstelling tussen het zogenaamde Beiersch bier en het traditionele bier. Het nieuwe bier werd het bier waar men mee gezien wilde worden, het traditionele bier werd door sommigen aangeduid met de term “werkmansbier”. Geen positieve kwalificatie en zeker slecht voor de verkoop.
In 1891 werd door Louis Allard aan het Zuider Buiten Spaarne een brouwerij geopend die speciaal bestemd was voor de productie van het ondergistende bier, Bierbrouwerij en IJsfabriek ’t Spaarne. Allard was niet de enige die het moderne bier ging brouwen, ook Lans en De Haan & Raven gingen met hun tijd mee, en openden nieuwe brouwerijen. Beiden moesten teveel investeren en haalden die kosten er niet meer uit. De Witte Raaf was in 1895 gedwongen de deuren te sluiten, en rond 1905 volgde de brouwerij van Lans. Er waren toen dus nog twee bedrijven over, het aloude Scheepje en de moderne brouwerij van Allard, die in 1904 zelfs een extra kapitaalimpuls kreeg door de deelname in de N.V. door Fritz Feltmann (zoon van de “technisch directeur” van Heineken, waarover meer in een volgende blog). ’t Scheepje stond toen onder bestuur van een oudere vrijgezel, de heer Van Alphen.
Lang zou het niet meer duren. Uit allerlei berichten weten we dat het met ’t Spaarne slecht ging. Advertenties waarin wordt aangekondigd dat de rentebetaling op sommige langlopende schulden wordt uitgesteld zijn niet vertrouwen wekkend. In de zomer van 1912 viel het doek, toen in de vergadering van aandeelhouders van de Amsterdamse brouwerij ’t Haantje gemeld werd dat deze brouwerij zich verenigd heeft met ’t Spaarne. Uit het verdere verslag blijkt waaruit die vereniging bestond. ’t Haantje nam het bedrijf over, sloopte alles uit de Haarlemse brouwerij, ging de klanten vervolgens van Amsterdams bier voorzien, en de gebouwen werden verkocht. Er werd een zeepfabriek in gevestigd. Feltmann, als overgebleven directeur van ’t Spaarne, bleef nog een jaar of zes als directeur van ’t Haantje werkzaam, totdat deze brouwerij werd overgenomen door de Amsterdamse concurrenten Heineken en Van Vollenhoven.


En ’t Scheepje? Zoals gezegd vermeldt de Haarlemse traditie dat die brouwerij nog enkele jaren doorwerkte, om als laatste brouwerij in 1916 de deuren te sluiten. Dat dit niet juist is blijkt uit het jaarverslag van de Haarlemse kamer van koophandel over 1913. Daaruit het volgende citaat: “Bier. Omtrent den toestand in dit bedrijf kunnen geen gegevens worden medegedeeld, omdat de eenige nog alhier bestaande bierbrouwerij, n.l. Het Scheepje, is opgeheven.” De productie van ’t Scheepje moet dus al uiterlijk in dit jaar gestaakt zijn, en mogelijk zelfs al kort na de opheffing van de brouwerij van Allard aan het Zuider Buiten Spaarne. Dus niet 1916 maar 1912 of 1913. Enkele jaren later werden de bedrijfsgebouwen gesloopt en vervangen door een kaaspakhuis. Inmiddels is deze bebouwing omgevormd tot een appartementencomplex. Na vele omzwervingen keerde daar nog een herinnering aan ’t Scheepje terug: een zogenaamde sluitsteen uit een poort op de binnenplaats van de brouwerij prijkt nu als gevelsteen in dit gebouw. De originele gevelsteen bevindt zich in de gevel van het woonhuis, dat nog steeds aan de Haarlemse Houtmarkt te vinden is.


De bebouwing aan de Houtmarkt is trouwens niet het enige dat nog over is van deze brouwerij. Wat er over is van de archieven wordt bewaard bij het Noord-Hollands Archief aan de Jansstraat in Haarlem. Maar ook aan de overzijde van de oceaan is nog een spoor van ’t Scheepje te vinden. Toen het complex ontmanteld werd, bevond zich in het woonhuis nog een zeventiende eeuwse stijlkamer. Gepoogd werd dit interieur voor Haarlem te behouden, wat niet lukte. Een Amerikaanse multi miljonair van Nederlandse komaf, Edward Bok (zijn familie stamde van het eiland Texel) bracht een bod uit dat de eigenaar niet kon laten schieten. Wie deze Haarlemse kamer nu wil gaan bewonderen kan terecht bij het Philadelphia Museum of Art.
Wie een indruk wil krijgen hoe de brouwerij er ooit uit heeft gezien kan ook terecht bij het Noord-Hollands Archief. In de beeldcollecties van deze archiefdienst bevinden zich diverse afbeeldingen waar het Scheepje op te zien is, zelfs enkele afbeeldingen van het interieur. De hierna volgende link voert naar een selectie van afbeeldingen te vinden in de zogenaamde beeldbank van het archief.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten